Herman Millers posterboy
Voor grafisch ontwerper Steve Frykholm is het leven bij Herman Miller daadwerkelijk een picknick. De vicepresident van de creatieve ontwerpafdeling kijkt terug op de 45 jaar die hij bij het bedrijf werkzaam is en bespreekt zijn eerste – inmiddels legendarische – opdracht voor het bedrijf: de poster voor een bedrijfspicknick.
Tekst: Amber Bravo
Video: Dress Code
Bedrijf
Herman Millers posterboy
Voor grafisch ontwerper Steve Frykholm is het leven bij Herman Miller daadwerkelijk een picknick.
In 1970 nam Herman Miller zijn eerste in-house grafische ontwerper in dienst, de jonge, enthousiaste en net aan Cranbrook afgestudeerde Steve Frykholm. Naast zijn eerste opdrachten moest hij een poster maken om de jaarlijkse bedrijfspicknick te promoten. Hij kon toen nog niet vermoeden dat het resultaat de eerste in een ambitieuze serie posters zou zijn, die in talloze museumcollecties zijn opgenomen en die hem op de lijst van prominente Herman Miller ontwerpers zou zetten. Wij hebben een gesprek met Frykhom gehad over de voordelen om een in-house ontwerper te zijn en de transformerende kwaliteiten van een geweldige poster.
Denk je dat een poster tegenwoordig nog even relevant kan zijn als toen je in de jaren zeventig begon?
Een goede poster, een poster die echt een idee overbrengt, is nog steeds relevant. Er zijn zoveel verschillende soorten posters: informatieve posters, promotionele posters, herdenkingsposters. Wat mij betreft is een poster niets anders dan een postzegel, maar dan groot. En wat mij betreft moeten posters ook groot zijn. Ze moeten ten minste een afmeting van 61 x 91 cm hebben, zo niet groter.
Onlangs werkten Anne Sutton [een grafisch ontwerper bij Herman Miller] en ik aan een nieuw ontwerp en ik zei “Kom, laten we naar de clubs in de stad gaan. Ik wil dat je naar de posters in de ramen kijkt. We gaan aan de overkant van de straat staan en dan mag jij me vertellen welke jou opvallen en waarom. De beter vormgegeven posters kun je vanaf de overkant van de straat lezen.”
Het is zo gemakkelijk voor een ontwerper om achter het scherm te zitten en een ontwerp helemaal geweldig te vinden en te denken dat dit het beste werk ooit is, maar de realiteit is dat als je dat kleine project zou plaatsen tussen vergelijkbare projecten waar duizenden andere ontwerpers aan werken, dat het verdrinkt in een zee van eenvormigheid. Wat maakt een ontwerp uniek, origineel, inventief, vindingrijk en aantrekkelijk? Wat zijn de eigenschappen die ervoor zorgen dat jouw ontwerp zich van de massa onderscheidt? Ik denk dat de grootsheid uit de persoon komt die ontwerpt, als je begrijpt wat ik bedoel. Het ontwerp moet aanwezig zijn.
Om even verder in te gaan op het idee dat ontwerpers verliefd worden op de afbeeldingen die ze op hun scherm zien; denk je dat bij het ontwerpen van posters het werken met analoge methodes en tastbaar materiaal een voordeel kan zijn?
Ik vind het bijzonder jammer dat ik niet vroeg in mijn carrière met computers heb leren werken; het is geweldig gereedschap. Tegelijkertijd denk ik dat het voor een jonge ontwerper moeilijker kan zijn om het proces te begrijpen als hij of zij nooit met scharen, potloden en stukken plakband heeft gewerkt. Of zelfs met lijm, of foto’s of vetkrijt. Ik vind het waardevol om een collage te maken voordat ik het ontwerp uiteindelijk op een computer afrond en naar een bestand schrijf zodat het kan worden geprint. Zowel analoog als digitaal zijn belangrijk.
Ik heb de hele ochtend analoog aan een nieuwe poster gewerkt, maar nu dat ik hem op de computer zet, gaat het allemaal veel sneller. Uiteraard kun je jezelf ook kwijtraken op de computer.
“Wat mij betreft is een poster niets anders dan een postzegel, maar dan groot. En wat mij betreft moeten posters ook groot zijn”.
- Steve Frykholm
Je werkt inmiddels al 45 jaar voor Herman Miller. Dat is een lange tijd!
Dat is gewoon zo gebeurd. Ik sprak een voormalig collega die enkele jaren geleden met pensioen is gegaan en die vroeg: “Hoe is het bij Herman Miller?” En ik zei: “Nou ik moet je vertellen, ik wou dat ik 10 jaar jonger was zodat ik hier nog een paar jaar langer zou kunnen werken.”
Je hebt in een interview ooit gezegd dat je in eerste instantie dacht dat je niet in Michigan zou blijven.
Ik ben in het midden van Amerika opgegroeid. Ik ben in Kansas opgegroeid, daarna ben ik naar Bradley University gegaan. Toen heb ik twee jaar in Nigeria lesgegeven voor het Peace Corps, waarna ik naar de Cranbrook Academy of Art ben gegaan en een MFA in ontwerp heb gehaald. Daarna wilde ik aan de west- of oostkust werken, haal me hier weg! New York, LA, San Francisco – daar gebeurde het allemaal.
Maar je bent in Michigan gebleven.
Als je een baan aangeboden krijgt bij Herman Miller, dan moet je het op z’n minst een tijdje proberen.
Waarom koos je voor Cranbrook?
Cranbrook bood mij een studiebeurs aan, daarom ben ik daar gaan studeren. Toen ik begon, had 75% van iedereen die naam had gemaakt in grafisch ontwerp aan het Art Center in Californië gestudeerd. Ze accepteerden mij als tweedejaars student, en ik schreef terug en zei: “Misschien dat er een misverstand is, maar ik heb al m’n bul gehaald, ik wil promoveren.” En ze reageerden met: “Nee hoor, geen misverstand. Als je hier wilt studeren, moet je het hele curriculum doorlopen. Graag of niet.” Dus ging ik naar Cranbrook. Enkele jaren later en het is 1992. Het Art Center nodigt mij uit als spreker voor hun Toyota Distinguished Lectures-serie.
Geweldig. Heb je dat verhaal verteld tijdens je lezing?
Niet alleen dat, ik heb de brief voorgelezen!
Trok Herman Miller je aan vanwege het “ontwerp-DNA”?
Toen ik voor het eerst naar Cranbrook ging, had ik nog nooit van Herman Miller gehoord. Maar de faculteit bestond uit allemaal grafische ontwerpers, productontwerpers, ruimtelijke-vormgevers, en ze gingen allemaal naar de jaarlijkse uitverkoop van Herman Miller en kwamen terug op school met de prachtigste dingen – een Eames-stoel of textiel van Girard. Daar heb ik voor het eerst kennis gemaakt met dat kleine bedrijfje uit Zeeland, Michigan. Toen ik op sollicitatiegesprek was in Boston, hoorde ik van mijn ouders dat Herman Miller had gebeld, dus heb ik ze teruggebeld. Ze waren net een in-house grafische afdeling aan het opzetten, en vroegen of ik interesse zou hebben op een functie te solliciteren.
Wat creativiteit betreft, wat zijn denk je de voordelen ervan om zolang een in-house grafisch vormgever te zijn?
Weet je, ik heb verdomde veel geluk gehad. Om voor een organisatie te werken die zo’n geweldig ontwerp-DNA heeft en zo’n vrijheid geeft, en altijd op zoek is naar originaliteit. Het herinnert mij aan dat geweldige citaat van George Nelson, Herman Millers Design Director van de jaren veertig tot de jaren zestig. Het komt uit een interview dat hij en directeur D.J. De Pree hielden met ontwerpcriticus Ralph Caplan, over de eerste catalogus die Nelson voor Herman Miller had gemaakt in 1948. D.J. maakt het al een tijdje moeilijk voor George door te blijven zeggen hoe prachtig de catalogus is, alleen jammer dat niemand in de bedrijfstak hem koopt. En George zegt, “Dat weet ik, maar eens moet toch de eerste keer zijn.” Dat is al 60 jaar een terugkerend thema bij Herman Miller. Ik weet niet hoe de organisatie er over 45 jaar uit zal zien, misschien is het dan wel verschrikkelijk. Dat wil niet zeggen dat ik er niet van tijd tot tijd aan heb gedacht om te vertrekken, want dat heb ik enkele keren gedaan.
Het is een soort lange relatie geweest.
Dat klopt, je moet er hard aan werken.
Afgezien van de picknick-posters, wat zijn enkele van je andere favoriete projecten?
De jaarlijkse rapporten staan op de tweede plaats na de picknickposters. Die zijn geweldig, al zeg ik het zelf. Of ik nu samenwerkte met Clark Malcolm [lange tijd schrijver bij Herman Miller], of met andere schrijvers, ik beschouwde het jaarlijkse rapport van Herman Miller altijd als een stuk dat toonde waar het bedrijf toe in staat was, met hier en daar wat cijfers d’r in. Alles bij elkaar gezien is het behoorlijk goed. Sommige stukken zijn buitengewoon; andere wat minder, maar ik heb altijd mijn best gedaan.
De jaarlijkse rapporten waren altijd behoorlijk belangrijk.
Ze waren belangrijk en er werd altijd een behoorlijk budget voor uitgetrokken. Uiteraard waren er goede jaren en slechte jaren. De goede jaren hadden meestal een ruimer budget dan de slechte jaren, maar we hebben ze altijd origineel vormgegeven.
“Ik vind het waardevol om een collage te maken voordat ik het ontwerp uiteindelijk op een computer afrond en naar een bestand schrijf zodat het kan worden geprint. Zowel analoog als digitaal zijn belangrijk.”
- Steve Frykholm
Hoe zagen de slechte jaren eruit?
Er was een jaar waarin de cijfers zo slecht waren, dat ik het jaarlijkse rapport op een vuilniszak wilde afdrukken. Ik had een manier bedacht om dit te doen, maar het zou zo lang duren om het gedaan te krijgen, dat het helaas niet realistisch was. Dat jaar hebben we een goedkope regenponcho op de cover geplaatst als dank aan de trouwe aandeelhouders die met ons het ‘slechte weer’ hadden getrotseerd.
Kun je na al die jaren nog genieten van grafische vormgeving?
Ja, dat kan ik. Ik vind het leuk om te doen. Als ik een mooi stuk grafische vormgeving zie, kan ik daarvan genieten en geïnspireerd raken. Maar ik haal het meeste plezier uit podiumkunst, omdat die meer dimensies heeft. Ze is minder statisch. Ik denk dat dat de reden is dat ik mij bezig ben gaan houden met de balletoptredens van het Grand Rapids Ballet. Mijn hart gaat dan net iets sneller kloppen!
Hoe was het om die eerste picknickposter opnieuw te drukken?
Dat was leuk. Talloze herinneringen op verschillende niveaus kwamen weer terug, zelfs de geur van de fabriek was nauwelijks veranderd. De drukker die alle 20 van mijn originele posters had gedrukt, kwam terug om te helpen ze opnieuw te drukken. Het was geweldig om de grote nieuwe vierkleurendrukpers te zien. Ik dacht bij mezelf wat ik allemaal wel niet zou kunnen doen met dit beest!
Je moet absoluut iets doen.
Wie weet doe ik dat wel.